Mijn kleine gedaante bewoog zich stilletjes voort. Bij alles wat ik zag, hoorde, of rook dacht ik aan hun, mijn ouders die mij alleen hadden achtergelaten. Niets was erger dan je eigen ouders die niet van je hielden die je niet wilde. Toen ik daarna dacht ging het gat in mijn borst weer open, het brandde hefiger dan anders. Ik sloeg krampachtig mijn poten om mijn borst en rolde me op in een klein bolletje, in de hoop dat ik er zo voor kon zorgen dat ik niet in stukken uiteen zou vallen. De stukken die mijn ouders achter hadden gelaten. Mijn meerkleurige ogen knepen dicht van de pijn.