Noa was al veel langer alleen dan ze de tijd ervoor was geweest. Hoewel deze kleine tijgerin nog een welpje was, ze gedroeg zich nu behoorlijk volwassen. Ze zou nog een onbezorgd welpje kunnen zijn als iemand haar nu meteen alle zorg en aandacht zou geven, maar de kans was klein. De kleine witte welp was nu al zo lang alleen dat ze niet eens meer wist hoe lang precies. Toen ze hier in WoT aangekomen was had ze nog het idee gehad iemand te vinden. Iemand zoals haar pleegmoeder, maar ook die had ze in geen tijden gezien. Echte vrienden en familie lag misschien niet open voor haar, ze dacht eraan om gewoon alleen te blijven. A loner, niemand die je kon verliezen en dus ook geen verdriet als diegene zich niet meer liet zien. Maar zo miste je wel al de aandacht die een welp nodig had om op te groeien. Ze schudde met haar hoofd en keek rond met haar ogen die zijn kleur hadden verloren en nu blauw waren. Toch had Noa er geen probleem mee. Het was niet standaard blauw, het was licht, maar ook helder. Ze keek op naar de grote muren die voor het grootste deel vergaan waren of helemaal bedekt met planten. Ze vond deze plaats best mooi, maar het had ook iets eenzaams. Eigenlijk perfect dan, voor haar. Zacht sloop ze door de gangen. Op sommige plaatsen was het plafond er nog. Ze keek naar de brokken steen en de dingen die erin stonden. Deze plek was vast van een stam geweest die hier had geleefd. Verderop was een grot te zien, of het leek op een grot. Toen ze het naderde zag ze dat het een opening was naar een gedeelte die wat minder hoog op de heuvel lag. Deze kamer was helemaal dicht, alleen aan het einde was er een grote muur. Als je op een rand daarboven kon springen kon je daar door een opening. Noa vond het een mooie plaats om even te blijven. Het was tenminste rustig hier.