Dawn liep rond. Ze was wéér krols. Ze haatte dat! Ze liep grommend rond en keek naar de waterval. Ze hield van deze plek en het beurde haar op als ze kwaad of verdrietig of gewoon tot rust wou komen. Ze was op andere gebieden ook altijd zo geweest dus waarom hier niet? Ze keek rond en ging toch maar liggen. Ze hoopte niet dat er zo maar een bronstig mannetje op haar dook. Ze had er slechte ervaringen mee.