Met een hele diepe zucht liet Tigris zich zakken. Hij had heel ver gereisd en was uiteindelijk hier uitgekomen. Hij weigerde ook nog maar een poot te verzetten. Hier was hij nu, hier op deze prachtige plek. Ja, hij moest toegeven dat het een mooie plek was. Toch voelde hij zich rot. Hij was eenzaam... Heel eenzaam voelde hij zich. Verderop hoorde hij een waterval klateren. Hij was weggevlucht uit het gebied waar hij eerst woonde. Hij wilde er eigenlijk niet aan denken. Toch schoten elke keer weer die beelden voor zijn ogen van die mannen met grote geweren die altijd naar je op zoek waren om je af te schieten. Of om het bos in brand te steken voor landbouwgrond. Vreselijk was het, en daarom was hij gevlucht. Het was hier vergeleken met zijn oude thuis een waar paradijs. Maar hij had hier geen familie en hij was eenzaam. Hij zuchtte nog eens diep. Hij was echt kapot. Hij had uren gerend. Hij voelde zijn maag knorren ten teken dat hij honger had, maar hij moest eerst uitrusten. Na enige aarzeling sloot hij zijn ogen. Maar hij kon de slaap niet vatten, door die afschuwelijke beelden die hem nog zo helder voor de geest stonden.