Zijn tong bracht het water gulzig in zijn bek. De hele tijd had hij opgelet, hij was heel schuw geweest. Hij wist niet wie of wat hier zat. Maar toen hij eenmaal de rivier had gevonden, had hij zichzelf niet meer tegen kunnen houden.
Dat was waarom hij niet oplette. Toen hij wat hoorde kraken, keek hij geschrokken op. Het water droop nog langs zijn bek, waardoor zijn lange haren als sliertjes onder zijn kin hingen. Hij keek met grote ogen rond, waarna hij zijn lange vacht opzette. Hij wilde niet bespiedt worden terwijl hij dronk. Hij wilde ook geen ruzie, en al helemaal niet vechten.
"W-wie is daar?" vroeg hij met een bezorgde stem. Zelf hoorde hij dat ook, en bedacht zich dat dat niet heel erg zelfverzekerd over zou komen.